Morele waarheid - De correspondentietheorie van de waarheid
Een stelling is waar als deze met de werkelijkheid correspondeert. Met andere woorden: een stelling is waar als deze overeenkomt met hoe de wereld werkelijk is. Dit is de algemeen aanvaarde definitie van waarheid die wij allemaal kennen. Mensen beginnen die definitie pas te veranderen wanneer we het over morele waarheid hebben.
Morele waarheid – Subjectieve waarheid versus objectieve waarheid
Wat is het lekkerste ijsje? De bewering “chocolade ijsjes zijn heerlijk” kan waar zijn voor mij, maar onwaar voor jou, omdat het een subjectieve bewering over waarheid is. Deze uitspraak gaat niet echt over de smaak van het ijsje, maar over mij, het onderwerp. Subjectieve waarheden zijn persoonlijk, privé en individueel [denk aan ijsjes].
Wat als ik nu zou zeggen: “Suikerziekte kan behandeld worden met chocolade-pindakaas ijsjes.” Kan dit waar zijn voor jou, maar niet voor mij? Nee, want het gaat hier om een objectieve waarheid, een realiteit in de externe wereld die we kunnen ontdekken en die we niet kunnen veranderen met onze gevoelens. Objectieve feiten zijn wat ze zijn, ongeacht hoe wij daarover denken of hoe wij ons daarover voelen [denk aan insuline].
De kernvragen zijn de volgende: zijn morele waarden en normen subjectief (zoals de voorkeur voor ijsjes) of zijn zij objectief (zoals insuline). Scheppen wij morele waarheid, of ontdekken wij morele waarheid?
Morele waarheid – Moreel relativisme tegenover moreel absolutisme
Moreel relativisme is het idee dat morele waarheden afhankelijk zijn van het individu of de groep die deze voorstaan. Er bestaan geen morele absolute waarden, geen objectief ethisch goed en fout. Morele waarden zijn subjectief, net als de voorkeur voor bepaalde smaken ijsjes.
Moreel absolutisme stelt dat een morele regel waar is ongeacht of er iemand is die het gelooft, net zoals insuline suikerziekte in de hand kan houden, al is er niemand die dat weet. Morele waarden kunnen niet door persoonlijke overtuigingen geschapen worden, noch kunnen zij verdwijnen omdat zij door een individu of cultuur worden afgewezen. Ethische regels zijn objectief en zijn in alle gelijksoortige gevallen universeel bindend.
Morele waarheid – Wat maakt het uit?
Moreel relativisme devalueert het menselijk leven. Wanneer moraliteit gereduceerd wordt tot persoonlijke voorkeuren, wordt de vraag “Wat is goed?” vervangen door de genotsvraag “Wat voelt goed?”. In plaats van beslissingen te baseren op “wat juist is”, worden beslissingen gebaseerd op eigenbelang. Wanneer het eigenbelang heerst, dan heeft dat diepgaande gevolgen op ons gedrag, met name hoe wij andere menselijke wezens behandelen. Het idee van menselijke waardigheid is afhankelijk van de aanwezigheid of afwezigheid van objectieve morele waarheden. In plaats daarvan kunnen we mensen opzij zetten wanneer zij lastig of duur worden.
In het moreel relativisme mag alles! De dood van objectieve moraliteit is doordrongen van een “alles mag” mentaliteit. Uiteindelijk is niets verkeerd, als je er mee weg kunt komen.
Moreel relativisme schept morele lafaards. Als elke vorm van moraliteit gelijkwaardig is, waarom zou iemand zich dan in moreel opzicht sterk willen maken tegen slechte dingen, tegen het kwaad? Waarom zou iemand zich tegen boosaardige dingen verzetten, als moraliteit subjectief en persoonlijk is?
Morele waarheid – De problemen van het moreel relativisme
Probleem 1: Moreel relativisme heeft te lijden onder wat wij het hervormersdilemma noemen. Als het moreel relativisme waar is, dan kunnen samenlevingen geen morele hervormers hebben. Waarom? Morele hervormers zijn leden van een samenleving die zelf buiten de morele gedragscode van die samenleving staan en zich uitspreken voor een behoefte aan hervorming en verandering in die gedragscode. Corrie ten Boom waagde haar eigen leven om tijdens de Holocaust Joden te redden. Aan het einde van de 18e eeuw streefde William Wilberforce naar de afschaffing van slavernij. Martin Luther King Jr. streed voor burgerrechten in de Verenigde Staten. Kijk, als een handeling alleen maar goed is en alleen maar goed kan zijn als deze overeenkomt met de gedragscode van een zekere samenleving, dan is de morele hervormer zelf per definitie een immoreel mens. Morele hervormers moeten het dan altijd mis hebben, omdat zij tegen de gedragscode van hun samenleving ingaan. Maar een dergelijk standpunt is gebrekkig, omdat we allemaal weten dat er werkelijke morele hervormingen plaatsvinden!
Probleem 2:
Moreel relativisten kunnen hun moraliteit niet verbeteren. Noch culturen noch individuen kunnen hun moraliteit verbeteren. Het enige dat zij kunnen doen is hun moraliteit veranderen. Denk eens na over wat het betekent om iets te verbeteren. Verbetering betekent dat iets beter wordt dan voorheen. Maar beter worden dan voorheen vereist een externe standaard waaraan die verbetering kan worden afgemeten. Het verbeteren van de morele gedragscode van een samenleving betekent dat die samenleving zijn wetten en waarden méér afstemt op een extern ideaal. Als een dergelijke externe standaard niet bestaat, dan is het onmogelijk voor de nieuwe standaard om beter te zijn dan de originele standaard: zij kunnen dan alleen maar verschillend zijn. Een samenleving kan apartheid (racisme) afschaffen ten gunste van gelijkheid. Een samenleving kan gelijke rechten voor vrouwen instellen. Een samenleving kan vrijheid van meningsuiting en persvrijheid garanderen. Maar volgens het moreel relativisme zijn dit slechts veranderingen, niet verbeteringen. De Nazi's gebruikten het moreel relativisme om tijdens de Processen van Neurenberg hun misdaden te verdedigen. Maar het hof veroordeelde hen, omdat het hof stelde dat er een wet is die boven de cultuur staat.
Probleem 3:
Moreel relativisten kunnen niet klagen over het probleem van het lijden. Het probleem van het lijden is een van de meest gebruikte bezwaren tegen het bestaan van God. Enkele van de beroemdste atheïsten - Bertrand Russell, David Hume, H.G. Wells – concludeerden op basis van het bestaan van het lijden en van het kwaad in de wereld dat de God van de Bijbel niet kan bestaan (genocide, kindermisbruik, zelfmoordaanslagen, enzovoorts). Het meest voorkomende argument is dat als God volledig goed en almachtig is, dat Hij dan wel met het lijden zou afrekenen. Maar het kwaad en het lijden bestaan, en dus bestaat God niet. De kracht van dit argument zit in de aanname dat moreel kwaad werkelijk bestaat en dat sommige dingen in een objectief opzicht verkeerd zijn. Maar een dergelijke bewering is heel merkwaardig als we de aard van het kwaad en het lijden begrijpen. Het kwaad is een perversie van het goede. Goede dingen kunnen weliswaar zonder het kwaad bestaan, maar het kwaad kan niet onafhankelijk van het goede bestaan. Iets kan juist zijn zonder dat er een “onjuist” is, maar niets kan onjuist zijn tenzij er eerst een “juist” is. Als moraliteit uiteindelijk niets anders is dan een persoonlijke voorkeur, zoals de smaak van ijsjes, dan verdwijnt dit argument tegen Gods bestaan, gebaseerd op het bestaan van het kwaad, als sneeuw voor de zon. Als het kwaad en het lijden op deze aarde werkelijk zijn, dan bestaat ook het goede absoluut, wat betekent dat het moreel relativisme onwaar is.
Probleem 4:
Moreel relativisme is onleefbaar. Velen onder ons zijn bereid om een moreel relativist te zijn wanneer dat goed uitkomt. Maar zodra iemand onze bezittingen probeert te stelen, worden we morele absolutisten die een beroep doen op eerlijkheid. We weten wat mensen geloven niet door wat zij zeggen of doen, maar door hoe zij behandeld willen worden. Als iemand zegt dat hij niet in rechtvaardigheid gelooft, kruip dan eens voor als hij ergens in de rij staat te wachten. De volgende is een goede vuistregel: Geloof mensen niet die zeggen dat moraliteit subjectief is – dat moord of verkrachting niet werkelijk objectief verkeerd hoeven te zijn.
Morele waarheid – De hoogste rechter
Op het gebied van morele waarheid hebben we allemaal dat relativistische mantra wel eens gehoord: “Wie ben jij om te oordelen?” Frank Beckwith reageerde heel krachtig toen hij onlangs tijdens een presentatie met deze vraag werd uitgedaagd: “Ik heb wel zeker het recht om morele oordelen te vellen. Ik ben een rationeel mens die zich bewust is van zekere fundamentele principes van de logica en morele redenering. Ik denk dus dat ik bevoegd ben om morele uitspraken te doen. Wie zou anders moeten oordelen? Dieren misschien? Je bewering dat ik het recht niet heb om morele oordelen te vellen is op zichzelf een oordeel over mij. Daarom spreekt je bewering zichzelf tegen.”
Eenieder die zegt dat je niet mag oordelen heeft al een moreel oordeel over jou geveld, namelijk dat jij fout bent omdat je anderen oordeelt. Wanneer iemand jou de volgende keer vraagt: “Wie ben jij om te oordelen?”, stel dan deze eenvoudige vraag: “Is dat jouw moraliteit?” Als dat zo is, dan kun je vragen: “Waarom probeer je mij dan jouw versie van morele waarheid op te dringen?”
Copyright © 2002-2021 AllAboutPhilosophy.org, Alle rechten voorbehouden